Ik had een van hen kunnen zijn. Ik groeide op in Burkina Faso, een van de armste landen ter wereld. Als kind wist ik niet dat we arm waren, alhoewel we het niet breed hadden. We waren trots, we geloofden in eigen waarden en in de kracht van hard werken. En elke dag was een strijd, elke stap een overwinning. En we wisten ook: niemand anders ging het voor ons komen doen. Zelf heb ik me later nooit gehecht aan het idee dat iemand anders het voor mij zou komen oplossen. Ik wist het vanaf dag één op school: mijn eigen inzet ging mijn leven bepalen. En ik wilde een beter leven dan mijn moeder, met de mooie vrijheid die mannen hebben. We hebben nooit honger geleden, maar we hadden soms geen medicijnen als we ziek waren. En elke dag aten we hetzelfde: rijst of semoul met een sausje. We waren niet eens ontevreden. Alleen strijdvaardig.
Ook mensen in arme landen streven naar een beter leven, verlangen naar betere omstandigheden. Dat is wat veel linkse mensen te vaak vergeten. Ze blijven paternalisten, zelfs als duidelijk is dat dat niet werkt en compleet respectloos is.
Ik weet heel goed wat het is om je compleet verlamd te voelen, geketend te zijn in een lot waarover je geen controle mag hebben. Mede daarom stel ik me al mijn leven lang vragen over ontwikkelingssamenwerking of ontwikkelingshulp. Het is altijd hét antwoord van hier op de problemen daar. Andere oplossingen zien ze niet. Ook over ontwikkelingssamenwerking bestaan er huizenhoge taboes.