Wat wil je worden als je groot bent? ‘Thom Sank’, riepen we vrolijk. Onze ouders keken bang naar ons en in de ogen van de mijne las ik ‘zwijg kind, zwijg’. Het was gevaarlijk om over de president van Burkina Faso te praten, want we wisten dat hij elk moment vermoord kon worden. Thomas Sankara was nochtans geliefd. Hij was het enfant terrible van de Afrikaanse politiek, een icoon.
Mijn gevoel toen ik las dat het proces over de moord na 34 jaar eindelijk zou beginnen, is onbeschrijfelijk. Thuis heb ik een portret van hem. Wie van mijn generatie uit Burkina Faso niet? Met Sankara maakte het niet meer uit dat we tot de armste landen behoorden. We waren rijk, want we bestonden en we hadden het potentieel om het verschil te maken. Hij klaagde de afhankelijkheid van ontwikkelingssamenwerking aan, l’aide qui nous opprime, net zoals de Brits-Zambiaanse schrijfster Dambisa Moyo doet in haar spraakmakende boek Dead aid.
Hij was erg bezorgd en boos over de schulden die zich opstapelden. Hulp verketterde hij. We moesten ons daar los van maken door hard te werken en door in onszelf te geloven. Sankara pleitte voor emancipatie en zelfredzaamheid. Elke dag moesten we een reden vinden om fier te zijn als mens.
Ook het klimaat baarde hem zorgen. Hij vond dat we bomen moesten planten, wat we deden. Veel en vaak. Lokaal consumeren stimuleerde hij. Hij gaf het land niet alleen een nieuw elan, maar ook een nieuwe naam: in 1984 doopte hij Opper-Volta om tot Burkina Faso, wat ‘het land van de eerlijke mensen’ wil zeggen.